Column door Fred van Assendelft - NLMagazine/Columns - Toen Willem, mijn opa (1878-1954), in Rotterdam werd geboren, was Pieter Caland ongeveer op de helft met het graven van de Nieuwe-Waterweg (1866-1886). Rotterdam was in die tijd in opkomst en nog erg klein. De hele gemeente bestond uit het gedeelte dat nu het centrum genoemd kan worden.
Willem zat op een lagere school samen met zijn latere echtgenote Anna, mijn oma. Hij moet dus tijd genoeg hebben gehad zijn aanstaande echtgenote te bestuderen.
Op de ambachtsschool deed hij het buitengewoon goed. Bij het verlaten van die school kreeg hij niet alleen de hoogste cijfers, maar ook als beloning een stalen liniaal.
De middelmatige leerlingen gingen, na de ambachtsschool de maatschappij in, om in fabrieken of op scheepswerven te gaan werken en om verder opgeleid te worden tot metaaldraaier of bankwerker. De knappe koppen werden ook als leerling- draaier of bankwerker te werk gesteld op dezelfde voorwaarden, maar met andere werktijden. De aanvangstijden waren dezelfde maar de beëindiging van de dagtaak was om vijf uur in plaats van om zeven uur. Dit werd gedaan zodat de jongens na vijf uur gelegenheid hadden de Academie van Beeldende Kunsten en Wetenschappen te bezoeken. Deze school met de dure woorden werd later gesplitst in mts (= middelbare technische school) en machinisten school.
Om tien uur, als de lessen afgelopen waren, ging hij als een windhond naar huis. Dan moest er eerst nog een stoot huiswerk gemaakt worden. Ik kan me niet voorstellen dat mijn opa vóór twaalf uur in bed lag.
Als zijn militaire dienstplicht komt, tekent hij bij de marine als vrijwilliger. Hij brengt het tot machinist en zou het best ver geschopt hebben als hij niet verliefd was geworden op Anna. Zij wilde best met hem trouwen, maar dan moest Willem wel aan de wal komen wonen. Dat deed opa en hij ging werken bij de Nederlandse Spoorwegen, waar hij voorbestemd was een leidinggevende functie te krijgen.
Omdat Willem echter meedeed met de spoorwegstakingen kreeg hij ontslag. Hij kreeg een ontslagbewijs, waarop een kruis was gestempeld. Dit was het Kaïnsteken. Als je dit ontslagbewijs toonde bij een sollicitaties zei het: “Pas op ! Deze man heeft bij de spoorwegen gestaakt, hij is een revolutionair.”
Toch kreeg opa, na een periode van werkloosheid, nog een baan als trambestuurder bij de RET (N.V. Rotterdamsche Electrische Tramweg Maatschappij). Dat waren andere trams dan tegenwoordig. Het voorbalkon was open. Op dat voorbalkon stond de bestuurder urenlang in weer en wind. Snijdende oostenwind, al dan niet vergezeld van sneeuwbuien, moesten getrotseerd worden. Dikke lagen kleding, twee paar sokken, wanten, sjaal en oorkleppen waren dan ook nodig.
Toen Willem 55 jaar oud was, kreeg hij ontslag bij de RET, omdat er nieuwe trams kwamen en de wethouder vond dat die ouwetjes niet zouden kunnen werken met dat snel rijdende materiaal. Er kwam een regeling en Willem ging na enige tijd werken bij het Sportfondsenbad. Hij kreeg in dit overdekte zwembad het beheer over het ketelhuis. Hij moest de ketel verzorgen, hij moest zorgen dat alle machines en motoren goed functioneerden en ook kleine reparaties verrichten aan alles wat met mechanica te maken had. Deze baan was voor hem natuurlijk heel geschikt. Dat ging goed tot meneer Hitler besloot ons land binnen te vallen. Toen in 1942 er tekorten kwamen en het keteltje door brandstofgebrek niet meer gestookt kon worden, ging Willem thuis van zijn pensioen genieten.
Op een dag in 1954 ging Willem verward naar bed. Plotseling werd hij wakker, schreeuwde van de pijn, greep naar zijn buik en gaf de geest. Wat er precies aan de hand was is men nooit te weten gekomen, maar het was het einde van mijn opa.
Geschreven door F.W. van Assendelft (1905-1987),
geredigeerd door zijn zoon (fred - 1946)